2021VroegerMelkenEnBoteren

 TERUG 
 HOE HET VROEGER WAS

Melken en boteren

Had iedereen koeien, geiten en/of schapen?

Niet iedereen had vroeger koeien. Sommigen hadden wel geiten of schapen, meestal maar één of twee. Volgens Jan is geitenmelk lekkerder. Ook had niet iedereen een wei om hun beesten in te zetten. De mensen hadden de grond nodig om hooi en bieten te hebben voor de winter. Daarom werd er met de dieren rondgegaan, zodat ze langs de kant van de weg konden eten. Dat mocht, ge moest daar niet voor betalen. Roza deed dat met de geiten van haar grootmoeder.

Het melken

Men moest de koe beginnen te melken van zodra ze gekalfd had. De eerste drie à vier dagen was dat een gele, dikke melk (biest),en die gaf men aan  het kalf. Daarna kon je de melk opnieuw voor jezelf beginnen te gebruiken. Tot ze de koe terug lieten dekken, bleef ze melk geven. Een meutte is een jonge koe die nog niet gekalfd heeft.

De meesten hebben vroeger de koeien moeten melken. Dit gebeurde nog met de hand en men zat op een stoeltje. De koeien werden drie keer per dag gemolken en konden 12 tot 15 liter melk geven. ’s Morgens gaf de koe het meeste melk en dat kon een volle emmer zijn. De beide andere beurten was het wat minder. Enkele weken nadat ze gekalfd had, gaf een koe het meeste melk. Een geit en een schaap gaven veel minder. Toen Roza besefte dat de melk uit een koe kwam, heeft ze lang geen melk meer willen drinken! Er werd gemolken in een zinken emmer of in een witte verlakte (die kon gemakkelijker afgewassen worden) en deze emmer werd voor niks anders gebruikt want hij moest proper blijven. Men goot de melk daarna over in een kruik, door een filter (een zift, iets als een passe-vite), door een stramien of door een keukenhanddoek. Deze kruik, waarin 30 of 40 liter melk kon, had twee oren en werd in een kuip met koud water gezet om de melk zo rap mogelijk te laten afkoelen.

Afromen en boteren

Als er melk genoeg was werd er eenmaal per week geboterd, soms zelfs twee keer. Om een redelijke hoeveelheid boter te kunnen maken had men ongeveer een halve emmer zaan (room) nodig. Die bekwam men door de verse melk een ganse dag van ’s morgens tot ’s avonds in een teil te laten staan De zaan kwam bovenaan te liggen. Dan goot men de melk eraf met de duimen op de teut, zodat enkel de zaan in de teil achterbleef. Sommige mensen gebruikten die overgebleven magere melk (de lut) nog. Anderen gaven die aan hun varkens. Bij Roza hadden ze een machine om de melk af te romen, maar ze hadden dan ook vijf koeien (in de jaren ’40, na de oorlog). Ze kochten die afroommachine toen Roza trouwde. ‘Om mijn werk te doen’, beweerde Roza.

De meeste mensen boterden in een botervat met een stamper

Afbeelding invoegen

Bij Anna hadden ze een stan (een botervat om rond te draaien) met ‘een glaske in’ (een venstertje) zodat je kon zien wanneer je boter had. De boter kwam boven liggen en wat er overschoot was de botermelk. Boteren duurde lang! Als men een halve emmer zaan had, duurde het stampen gemiddeld 3 uur. Boter draaien ging rapper. Men moest constant voortdoen want het boteren mocht niet stilvallen. Daarom loste men elkaar meestal af. Als men toch moest stoppen kon men achteraf niet meer herbeginnen met boteren. Als de melk te koud was duurde het boteren het langst en daarom zette men in de winter de melk binnen. In de zomer had je snel boter maar dan moest men oppassen dat de boter niet plat werd door de warmte. Men voelde aan wanneer de boter goed was en dan haalde men ze uit het vat om ze te bewerken. De boter werd gekneed met de handen tot het melkwater eruit was. Dan goot men er terug water bij, en de boter was pas klaar als het vocht dat men er uitkneep helder was. De boterspaan gebruikte men om op de boter te kloppen en om zo het water eruit te krijgen. Daar was toch wel wat werk aan. Men gebruikte geen botervorm maar maakte zelf een klomp met de hand. Men gebruikte wel een spaan met ribbeltjes om de boter een mooi uitzicht te geven, want dat verkocht beter.

De smaak van de boter was in de lente anders dan in de herfst en werd eveneens bepaald door wat de koeien te eten kregen. Als een koe rapen at, was de boter niet goed. Volgens Frans hing de smaak ook af van de grond. Op de Blauberg was een ‘zoetere’ grond en verkreeg men betere en vastere boter die ook langer goed bleef. Boter kon men niet lang bewaren, zelfs in de kelder maar een paar dagen. Om te verkopen sneed men stukken af van de boterklomp. Soms kwam er een handelaar de hele klompen opkopen. Men ging ook wel zelf naar de markt of men verkocht aan de geburen. Roza verkocht de boter ook aan een winkel op de Leuvensesteenweg. In de oorlog smokkelde ze boter naar Brussel om ze daar te verkopen. Er werden dan kleinere klompen gemaakt om ze beter te kunnen verstoppen.

‘Als ge elf koeien hadt, hadt ge elke week een boterklomp van 20 kg. Dan waart ge al wel nen dikke boer.

De melk

Wie meer koeien had, kon de melk ook meegegeven naar de melkerij. Er was een melkerij in Averbode, in Betekom en in Rotselaar. Aan wie men leverde hing af van waar men woonde. Ofwel viel menonder de melkerij van Betekom ofwel onder die van Averbode. Anna woonde in ’t midden tussen twee ophaalgebieden (Averbode en Betekom). Zij konden kiezen aan wie ze leverden. Hun voorkeur ging naar de melkerij van Betekom ‘en toen was die andere kwaad!’

In ’t begin kwamen ze de kruiken met paard en kar halen, pas later met een vrachtwagen. Men goot de melk in een kruik van de melkerij. Daarin was een stang die omhoog ging naargelang de hoeveelheid melk en dat werd dan genoteerd. Zo wist men hoeveel melk ieder leverde.

Ook de botermelk werd soms verkocht, ofwel ging ze naar de varkens of de kalfjes. Voor de varkens goot men ze over de varkenspatatten. Iemand vertelde dat bij hen de garde altijd botermelk kwam drinken! Van de botermelk werd ook plattekaas gemaakt. De botermelk moest even opgewarmd worden, maar niet gekookt. Daarna deed men ze in nen doek (een stramien) over nen emmer om laten uit te lekken.