2022VroegerMarialegioenAarschot

HET MARIALEGIOEN IN AARSCHOT (1/3)

Ode aan de verslaggevers

Afbeelding invoegen

Alle verslagboeken zijn netjes geïnventariseerd door de archivaris

Bij het leegmaken van de dekenij in 2020 kwamen er heel wat oude documenten boven die werden overgedragen aan het kerkarchief. Ik ontdekte er o.a. een doos met 14 schriftjes (14 op 22 cm) met de verslagen van het Marialegioen. Van 14 september 1953 tot 2 juni 1971 werden de wekelijkse vergaderingen uitgebreid gerapporteerd. Dat betekent dus een 850-tal verslagen! Naast deze verslagboeken van de volwassenen, zijn er ook nog 3 schriften met de verslagen van het jeugdpresidium, tussen 25 maart 1957 en 15 februari 1964. In hun laatste verslagboek vermeldden ze dat dit de 325ste vergadering was.

Al wie ooit verslaggever is geweest, kent het gevoel: "Wie leest deze verslagen nog? Waartoe dient al mijn werk?” Als ‘eerbetoon’ aan de verslaggevers die lijn per lijn vol penden maar ook uit interesse voor de geschiedenis, las ik de verslagen en probeerde een beeld te vormen van een kantelperiode van het parochie- en geloofsleven medio 20ste eeuw.

Terwijl ik aan dit onderzoekje werkte, vroeg ik aan heel wat oudere mensen wat volgens hen het Marialegioen was; het viel mij op dat heel weinigen vandaag nog weten wat er nog niet zo lang geleden gebeurde. Dit kan enerzijds te wijten zijn aan een gebrek aan interesse, maar het is anderzijds ook een bewijs dat de actieve leden van deze lekenbeweging heel bescheiden waren over hun inbreng en de privacy heel erg respecteerden. Uit wat volgt (na een lange, algemene inleiding) blijkt dat er heel wat persoonlijke en delicate informatie besproken werd, die wél terug te vinden is in de verslagboeken. Omdat familie van vele vernoemde mensen nog leven, respecteer ik uiteraard ook hun privacy en maak ik de namen onleesbaar.

Omdat de vereniging zich niet beperkte tot activiteiten in Aarschot Centrum maar in de eerste jaren ook inwoners van Langdorp, Rillaar of Gelrode bezocht, publiceren we deze artikels ook in de edities van de andere parochies van onze pastorale zone.

Wat volgt is zeker geen oproep om terug te gaan naar ‘de goede oude tijd’. Het is een analyse van ‘hoe en waarom alles veranderde’ om op deze manier vroeger en nu beter te begrijpen. Tot vandaag worstelt de Kerk met de opdracht die de Nederlandse Frater Ton Oostveen in 1968 omschreef als volgt: "Secularisering in die zin, dat de Kerk zich niet meer kan afkeren van de wereld, maar vormend en scheppend meewerken aan Gods plan met die wereld. Dit is eigenlijk de enige hoop voor de kerken in de toekomst. Zij hebben Gods blijde boodschap te verkondigen binnen de aardse werkelijkheid, en als ze daarin falen dan worden alle erediensten steriel, alle gebeden voos en alle geloofsbelijdenissen leugen.”

Ontstaan in Ierland, binnen de Katholieke Actie (K.A.)

Het Legioen van Maria ontstond in Ierland op 7 september 1921. Men zag dat er naast de materiële nood die men vanuit de Vincentius­vereniging trachtte te lenigen, ook veel geestelijke nood was. Een unieke insteek was dat men van bij de start ervan bewust was dat priesters hierop niet alléén een antwoord konden geven: men moest hiervoor priesters én leken samenbrengen.  Eerst waren het alleen vrouwen die samenkwamen, waarbij de beeltenis van Maria als de Onbevlekte Ontvangenis vanaf het allereerste begin spontaan een vaste plaats kreeg. Geïnspireerd door de liefde en het geloof van Maria vervullen de leden allerlei opdrachten. Zij doen dit nooit zonder de goedkeuring van de bisschop of de pastoor. Een tiental jaar later verspreidde het Legioen zich over de hele wereld.  Het bestaat nu nog altijd in meer dan 170 landen met ongeveer 5 miljoen actieve en 8 miljoen biddende leden. De actieve leden komen wekelijks samen voor gebed, werkoverleg en evaluatie. Op het einde van de vergadering krijgen de Legionairs een apostolaatstaak die altijd met z’n tweeën wordt uitgevoerd. Biddende leden ondersteunen de werkzaamheden door hun dagelijks gebed. Een actief lid besteedt doorgaans - volgens het handboek - twee uur per week aan werkzaamheden die het geloof dichter bij de mensen brengt, bijvoorbeeld door huis- of ziekenbezoek ‘om de kop van de slang te verpletteren en het rijk van Christus uit te breiden’. Leden van het Legioen stellen zich ter beschikking van de diocesane en lokale clerus om ingeschakeld te worden in elke vorm van praktische zielzorg en apostolaat.

De werking van het Legio Mariae kadert in de Katholieke Actie, een brede katholieke lekenbeweging opgericht door paus Pius XI (begin jaren 1900) om – toen al – de secularisering tegen te gaan. Ook het werk van kardinaal Cardijn is in deze beweging te situeren.

Het Legioen in België

In 1946 stichtte kardinaal Suenens de Belgische afdeling van het Marialegioen. Na de oorlog was er ook bij ons duidelijk nood aan extra zielenzorg. Het katholieke geloof was niet meer evident. Mensen haakten af en ‘daar moest tegen opgetreden worden’. In België kreeg het Marialegioen al snel twee ‘bekende’ leden die misschien wel de reden waren voor het succes dat het Legioen in ons land kende: koning Boudewijn leerde zijn toekomstige echtgenote koningin Fabiola kennen tijdens een bedevaart naar Lourdes die georganiseerd werd door een Ierse zuster (geen religieuze!) van het Marialegioen.

In 1953 was het de beurt aan Aarschot. Deken Verpoylt was de stichter en bezieler.  Later werd Deken Polleunis de begeleider van de volwassenen; de onderpastoors Cuypers en Ven begeleidden de meisjesjeugdpresidia en E.H. Govaerts ontfermde zich over de jongens.

Strijdende orde

De naam van de lekenorde laat vermoeden dat ze ‘manu militari’ te werk zouden gaan. In de verslagen word je inderdaad geconfronteerd met een heel eigen – militair aandoend – jargon. We staan even stil bij de gebruikte terminologie.

Het Concilium Legionis is het hoogste orgaan van het Legioen van Maria en is gevestigd in Dublin. De Senatus is het overkoepelende orgaan van het Legioen van Maria in elk land. Plaatselijke afgevaardigden nemen deel aan die vergaderingen. Een Praesidium is de basis­groep van het Legioen in een parochie; het zijn de actieve leden. Een praesidium heeft tenminste vijf functionarissen: geestelijk leidsman, president, vice-president, secretaris en penning­mees­ter. De verslagen die ik heb gelezen situeren zich op het niveau van het praesidium. De leden van een praesidium zijn de officieren: zij bidden dagelijks de rozenkrans en de gebeden van de Tessera (naam van het gebedenblaadje). Er is nog een hogere rang: de adjutorianen, vaak parochiepriesters of paters die dagelijks alle gebeden van de Tessera bidden, dagelijks naar de Heilige Mis gaan en daarbij de Heilige Communie ontvangen en ook dagelijks deelnemen aan de door de Kerk goedgekeurde Getijdengebeden. Wanneer in een stad of regio meerdere praesidia zijn, worden die georganiseerd tot een Curia en een regia. Jaarlijks wordt er een Acies georganiseerd: een grootse bijeenkomst rond de tijd van Maria Bood­schap waarbij de leden hun toe­wijding tot Maria hernieuwen. Elke afdeling heeft ook een vexillium, een standaard die centraal staat tijdens het gezamenlijk gebed maar dat ook mee naar buiten wordt genomen bij activiteiten.

Naast de actieve kern (presidium), zijn er de biddende leden. Hun aantal liep op tot 700 in het jaar 1967. Over hen wordt weinig vermeld in de verslagen, tenzij dat zij jaarlijks een bezoekje krijgen. Zij zijn nochtans de kern van de beweging en bidden voor alle intenties en alle zieken en hulpbehoevenden.

Een verslag begint telkens met het vermelden van de aanwezigen: de auxiliairenkomen telkens samen in de dekenij, in aanwezigheid van de deken. Tweede puntje van de vergadering is het opzeggen van de openingsgebeden ‘geknield voor het beeld van Maria’. Nadien volgt de lezing uit een handboek van het Legioen met een reeks vragen en antwoorden, zoals ‘Hoeveel tijd besteedt de auxiliair aan het Legioen?’ of ‘Waarom is het Legioen nodig, terwijl er zoveel andere organisaties zijn?’ of ‘Waarom doen de legionairs huisbezoeken altijd per twee?’

Afbeelding invoegen

Afbeelding invoegen

 

 

In de Sint-Martinuskerk in Sint-Truiden wordt nog een vexillium bewaard. In Aarschot is het (voorlopig) nog niet gevonden.

Afbeelding invoegen

Voorzijde van de tessera, het prentje met aan de achterzijde de gebeden die dagelijks moeten gebeden worden.

Het kasverslag en de briefwisseling (met de senatus of de curia) staan ook steevast op de agenda. Financieel betekende het Legioen echter weinig: wekelijks ging er een zwart zakje rond dat onder tafel moest worden doorgegeven zodat de leden al dan niet een kleine bijdrage konden geven. Nadien volgt het meest interessante gedeelte nl. de individuele verslagen van de opgelegde taken, waarover later meer. Dit gedeelte wordt afgesloten door de catena, een gebed dat bestaat uit het Magnificat en enkele andere gebeden. Elke week spreekt de deken nadien een allocutio uit, een soort korte preek, die heel vaak verwijst naar de spiritualiteit van het Legioen maar met de jaren veel praktischer en wereldser van aard wordt. Tot slot krijgen de aanwezigen de zegen. Een vergadering duurt gemiddeld anderhalf uur en wordt bijgewoond door een 6-tal mensen, zowel mannen als vrouwen.

Deze aanwezigen worden telkens vermeld als ‘Broeder’ en ‘Zuster’, maar het waren dus wel degelijk leken. Zo waren er zusters Arrazola, Joris, Peeters, Raskin, Janssens, Pelgrims en broers Van Allemeersch, Cumps, Op de Beeck. Het waren allemaal volwassenen, die héél veel tijd besteedden aan het apostolaatswerk van het Marialegioen. De meeste van hen worden vermeld in alle jaargangen van de verslagboeken en werkten dus jaren mee. Bij het jeugdpresidiumverloopt alles op dezelfde manier. Hier stelt men echter vast dat er een veel groter verloop van aanwezigen is. De bewaarde verslagboeken betreffen het jeugdpresidium voor de meisjes/ jonge dames; er is voorlopig niets teruggevonden van het presidium voor de jonge heren.

Afbeelding invoegen

De zeer strikte organisatie van het Marialegioen en de strijdvaardigheid van de leden komen ons nu weinig sympathiek en soms agressief over. Ter illustratie hieronder één van de gebeden uit de Tessera. Als we echter de individuele verslagen lezen, komt ons een veel positiever aspect naar voor.

Geef ons o Heer, die onder de standaard van Maria dienen, een zo groot geloof in U en vertrouwen op haar, dat wij de wereld kunnen veroveren. Geef ons een levendig geloof, door liefde bezield, dat ons in staat stelt alles te doen uit een oprechte liefde tot U en altijd U te zien en U te dienen in onze naaste; een geloof, sterk en onwrikbaar als een rots, waarin wij rust en steun vinden temidden van de kruisen, lasten en teleur­stel­lingen van het leven; een moedig geloof dat ons aanspoort zonder aarzelen voor uw glorie en voor het heil van de mensen grote dingen te ondernemen en te volbrengen; een geloof dat de vuurkolom van ons Legioen zal zijn – om ons in gesloten gelederen voorwaarts te leiden – om overal het vuur van de goddelijke liefde te ontsteken - om hen te verlichten die verblijven in duisternis en in de schaduw van de dood – om de lauwen aan te wakkeren – om hen die dood zijn door de zonde, opnieuw tot leven te brengen – een geloof dat onszelf zal geleiden op de weg van de vrede; opdat ons Legioen – na de strijd van dit leven – en zonder het verlies van één enkel lid, verzameld moge worden in het koninkrijk van uw liefde en glorie. Amen.

 

Wie waren de leden?

In het archief bevinden zich boeken met de namen en adressen van de leden. De ledenlijst van de Aarschotse afdeling Onze-Lieve-Vrouw van Soete Minne start op 28 september 1953. Een jaar later zijn er 200 leden, in 1956 verdubbelt het ledenaantal. In 1961 komt er een duidelijke kentering: op drie jaar tijd zijn er slechts 100 nieuwe leden en staat het ledenaantal op 600. De laatste telling op 1 september 1970 stopt bij 674 leden. Wie lid werd, stond eerst drie maanden op proef. De meeste werden nadien definitief toegelaten op basis van een mondelinge verklaring dat ze heel regelmatig de opgelegde gebeden zegden.

De leden wonen niet alleen in alle uithoeken van Aarschot (Aurheide, Bergvijver, Ourodenberg, Christus-Koning) maar ook in de deelgemeenten. Na een tijdje worden op de andere plaatsen ook praesidia opgericht en worden de leden overgeheveld. Er zijn ook contacten met praesidia in Afrika waar (Aarschotse) missionarissen eveneens het Marialegioen oprichtten.

Er zijn zowel mannen als vrouwen, leken als religieuzen. Ook de bezoeken en de gesprekken gebeuren in gelijke mate met mannen als met vrouwen. Deze combinatie is vooruitstrevend te noemen voor die tijd.

In de verslagboeken worden de namen vermeld van de mensen die bezocht worden. Wanneer het over zieken gaat, zou ik de namen kunnen vermelden; vaak gaat het echte om intieme geloofsgesprekken of moeilijke materiële familiesituaties die nog altijd der nodige kiesheid en privacy vereisen, want hun familieleden leven nog altijd. Van het toenmalige Jeugdpresidium leven nog heel wat vrouwen.

Algemeen kan men stellen dat de impact van het Marialegioen behoorlijk groot is geweest, afgaande op het aantal bezochte gezinnen en het aantal leden. Binnen de kerkelijke organisaties neemt het Marialegioen in de na-oorlogse periode t.e.m. het Concilie een belangrijke plaats in. Ze deden veel meer dan alleen bidden!

In het addendum bij het handboek staat dit citaat uit La Théologie de l’apostolat van Kardinaal Suenens uit 1955; het typeert duidelijk het tijdsbeeld. "Op onze dagen wil men het voorstellen alsof de ‘normale’ katholiek hij is die zijn godsdienst voor zichzelf alleen beoefent, zonder zich daadwerkelijk te bekommeren om het heil van zijn broeders. Dat is wel een caricaturale voorstelling van de katholieke gelovige, ja zelfs van het Katholicisme kortweg. Het wordt tijd het begrip ‘goede katholiek’ of ‘practiserende katholiek’ te onderwerpen aan een strenge kritiek, het eens grondig te herzien. Men is niet katholiek zonder een minimum aan apostolische daadvaardigheid, en dat onontbeerlijke minimum, waarover het Laatste Oordeel zal vonnis vellen, wordt door de massa van onze zogenaamde practiserende katholieken niet bereikt. En daarin ligt heel het drama, het fundamentele misverstand van deze tijd.” Het Legioen van Maria is het ideale antwoord op deze tijdsgeest. "Het is de grote taak van het Legioen van Maria om de zin voor lekenroeping te ontwikkelen. Het gevaar bestaat dat wij, leken, de Kerk beperken tot de clerus en de religieuzen. (…) Een lid van het legioen moet bidden én werken.”

Wat deden de leden van het praesidium? Waaruit bestonden hun opdrachten?

Afbeelding invoegen

Afbeelding invoegen
Uit wat volgt, kan de indruk ontstaan dat de Broeders en Zusters van het Marialegioen ‘spionnen’ waren die elk afwijkend gedrag opzochten en de mensen confronteerden met hun ‘ontspoorde gedrag’. Ik denk persoonlijk niet dat dit zo negatief mag gesteld worden. Mensen ontvingen de bezoekers (= de actieve leden van het praesidium) soms tientallen keren; zelden lees je dat ze werden buiten gezet of afgesnauwd. In de regels die op de eerste vergadering van de maand telkens werden voorgelezen, stond vermeld dat de bezoeken en gesprekken moesten gebeuren ‘in de geest van Maria’: zacht, luisterend, niet beschuldigend, volhardend maar niet agressief. Bijna nooit lees je een subjectieve oordeelsvorming in de verslagen. Regelmatig wordt ook herhaald dat succes bij een bezoek vooral te danken is aan ‘de Genade van Ons-Lieve-Vrouwke’ en niet op de eerste plaats aan de legionair.

Heel vaak gaat het om ziekenbezoeken en lijkt het Legioen eerder op een Ziekenzorgafdeling die zieken en ouderlingen bezoekt in hun eigen huis of in het Gasthuis en Rustoord. De zieken krijgen steun dankzij het gebed van alle biddende leden. Wanneer zij klagen wordt hen steevast op het hart gedrukt ‘hun lijden op te offeren aan de intenties van het Legioen en aan het lijden van Christus’. Naargelang de jaren vorderen, lijken mij de bezoekjes aangenamer en meer ontspannend te verlopen. Er wordt expliciet vermeld hoe blij ‘de oudjes’ zijn met de bezoekjes en de paternoster die gegeven werd. Ook families waar er een gebrekkig, - vaak beschreven als ‘ongelukkig’ – kind is, krijgen bezoek en aanmoediging. Vaak vertellen zieken (en gezonden) over de uiterst mooie ervaringen die ze beleefden tijdens een Lourdesreis. Na de oorlog was een reis naar Lourdes vaak de eerste buitenlandse verre reis, wat sowieso al een belevenis was. De sfeer van gebed en eenheid in Lourdes maakte vele mensen gelukkig.

Niet alleen de afdeling van de volwassenen, maar ook de jeugd brengt dergelijke ziekenbezoeken. Jongeren bezoeken ook jonge gezinnen; ter gelegenheid van een geboorte brengen zij er een medaille van het Legioen voor de baby.

Speciale aandacht gaat er naar ouderlingen of zieke mensen die ‘niet in orde zijn met hun geloof’. Ze worden aangezet om te biechten, ‘voor het te laat is’. Indien de zieke toestemt, wordt er een priester gestuurd. Soms weigeren mensen hardnekkig om te biechten, uit angst voor ‘wat de anderen gaan denken’ of ‘voor de reactie van de pastoor’. Bovendien is de angst voor het vagevuur nog sterk aanwezig.

Opmerkelijk zijn de vele bezoeken aan mensen die ‘de zondagsplicht niet naleven of hun ‘Pasen niet houden’. Hoe de leden aan die informatie komen, is niet altijd helder. Eigen vaststellingen, de controle door de Bond van het Heilig Hart, ‘van horen zeggen’ zetten hen – steeds per twee – op stap naar de ‘afvalligen’. Het is enerzijds bewonderenswaardig, maar anderzijds ook bijna schokkend hoe hardnekkig men deze mensen blijft bezoeken, week na week. Sommige worden jaar na jaar in de verslagen vermeld. Regelmatig ‘werkt de Genade’ en krijgen ze iemand terug naar de kerk. De vreugde bij de parochiaan én bij het Marialegioen is dan groot. In de verslagen lees je: "We blijven volhouden. We moeten die man/vrouw nog een tijdje bewerken en niet loslaten.” Het eerste doel van het Marialegioen was heel lang, zoveel mogelijk mensen ‘in de Kerk’ houden en ‘hun plichten’ doen onderhouden.

Marialegioen (2/3)

Waarom vertikten mensen het om naar de mis te gaan of hun paasplicht na te komen?

Soms is de reden heel simpel: ‘Ik heb geen deftige broek of kostuum om naar de kerk te gaan’ of ‘mijn hoofd kan niet tegen de kou in de kerk’. Er wordt gezorgd voor gepaste kledij en het probleem is opgelost.

Afbeelding invoegen

Er zijn de ‘ongelovigen’, de mensen die helemaal niet geloven in het bestaan van God. Volwassen auxiliairen gaan uren met hen in discussie om hen toch te overtuigen van het tegendeel. Vele zeggen te geloven in God en zijn niet ‘tegen de Kerk’ en bidden thuis, maar weigeren dit te koppelen aan het bijwonen van de eucharistie.

Vaak spreekt men over mensen die ‘verbitterd zijn’: mensen die veel hebben geleden, erge dingen hebben meegemaakt, geen steun van hun geloof of priesters ondervonden hebben. Ook zij vragen heel veel aandacht. Zo zijn er de gezinnen die een man, broer of vader verloren in de mijnramp van Marcinelle: na 2 of 3 maanden waren de lijken nog altijd niet vrijgegeven en was er nog altijd geen begrafenis geweest. Andere families zijn kwaad omdat een tante die ‘onregelmatig samenwoonde geen doopmeter mocht zijn’. Verbittering tegenover de maatschappij, de rijken, de Kerk…

Afbeelding invoegen

Onderschrift F4002b8: grafzerk van de gebroeders Tieborts, slachtoffers van mijnrampen in Marcinelle en Winterslag, op de begraafplaats van Ourodenberg

Medio jaren 50 is ook de periode waarin de ontzuiling begint. Socialisme en communisme kennen ook aanhangers in Aarschot. Zij  zijn vaak nog heel gevoelig voor de Mariadevotie, maar zien geen enkel voordeel in het kerkelijk instituut. In gesprekken geven zij toe nog wel naar de mis te willen gaan, maar ‘menselijk opzicht’ laat niet toe dat zij die stap zetten. Socialisten en communisten zijn vooral terug te vinden in de wijken van ‘de Grecht’ of in ‘de Martelem’. Als je buren niet naar de mis gaan, is het moeilijk om zelf die stap te zetten. Een Mariakapelletje in de Nieuwstraat heeft echter wél veel succes. Deze mensen zijn ook blij met ‘de Wonderbaarlijke Miraculeuze Medaille’ die de broeders/zusters meebrengen bij hun bezoek en aanvaarden ook gewillig het prentje met Gebed ter ere van Onze Lieve Vrouw (het Memorare). 

Meer en meer mensen verliezen na een tijd de gewoonte om naar de zondagsmis te gaan omdat ze hun eigen huis aan het bouwen zijn of helpen aan de bouw bij hun kinderen. Dit werk gaat ook door op zondagmorgen. Of men gaat bijklussen om meer geld te verdienen om stilaan een wagen te kunnen kopen of andere materiële verlokkingen te volgen. Vooral in de wijk van Bergvijver blijkt dit een groot probleem te vormen. Het invoeren van een zondagsmis om 17 uur in de ‘grote kerk’ was een poging om deze mensen terug op te vissen.

Tot slot zijn er meer en meer de mensen die ‘te lui’ zijn om op te staan of andere bezigheden hebben op zondagmorgen.

Afbeelding invoegen

In de vroege jaren ’70 worden nieuwe bewoners in de stad bezocht. Er wordt kort verslag gemaakt: al dan niet kerkgangers, interesse voor geloofszaken, mogelijke medewerkers in verenigings- of parochieleven. Het blijft bij één kennismakend bezoek. Het zou teveel tijd vragen om de ‘niet kerkelijken’ nog te overtuigen.

Ook het jeugdpresidium bezoekt jongeren die onregelmatig naar de mis gaan; hier blijft het bij de vaststelling en een gesprekje. Soms worden de actieve leden ook uitgenodigd een buurmeisje mee te brengen naar de mis of het rozenhoedje aan een kapelletje om haar op deze manier te introduceren.

Andere interessante taken van de legionairs

Het Marialegioen had eigen informatiebrochures, handleidingen, prentjes. Die werden gul verdeeld om de mensen te informeren maar vooral om hen ‘goede lectuur’ te geven. Ook ‘Het Kruis’ (vandaag Kerk & Leven) werd verdeeld bij gezinnen die nood hadden aan goede teksten.

Dit ‘Werk van de Goede Pers’ bestond er ook in om gezinnen te attenderen op de ‘juiste abonnering’. Voor wie lid was van de Christelijke Mutualiteit of een christelijke vereniging, was een abonnement op Volksgazet niet geoorloofd. Het Marialegioen sprak de betrokkenen hierover aan. Vaak waren deze zich van geen kwaad bewust en was een betere verslaggeving van de voetbalmatchen de reden om die ‘slechte’ krant in huis te halen. Regelmatig werd er ook ‘christelijke lectuur’ gebracht naar zieken of in herbergen.

Afbeelding invoegen

Die ‘goede’ lectuur werd ook gebruikt om de mensen te onderrichten. Heel vaak klagen de legionairs dat vele mensen niet meer weten wat de betekenis van de eucharistie is, wat de geloofsbelijdenis inhoudt, enz. Het is dus niet zo dat in de jaren ’60 iedereen nog gelovig was en alles verstond!

Toen cinema Centra ‘verkeerde’ films programmeerde , werd ook hier het vingertje opgestoken. Het hielp…

Afbeelding invoegen

Ook de schoolkeuze was een belangrijk aandachtspunt. Bij de oprichting van de schooltjes aan de Gijzelaarsstraat of in de nieuwe parochie Christus-Koning werden de omwonende families met jonge kinderen met een bezoekje bedacht om hen aan te zetten naar de katholieke school te gaan. Wie toch in ‘de Middelbare school’ (de Ecole Moyenne, het rijksonderwijs) terecht kwam, werd gewezen op de mogelijks ‘slechte invloed’. Men stelde vast dat kinderen uit christelijke gezinnen het vak zedenleer volgden. Wanneer zij op deze inconsequentie gewezen werden, bleek het vaak de leraar zedenleer geweest te zijn die hen over de streep had getrokken met ‘goede punten’. De Broeders/Zusters bezorgden de familie dan een document waarmee ze hun studiekeuze konden wijzigen. Gewoonlijk mét succes.

Mannen of vrouwen uit een ‘onregelmatig’ huwelijk verlieten ook vaak noodgedwongen de kerk. Zo was er een vrouw die desondanks nog bleef communiceren, waarbij de legionair haar erop wees dat ze vaak de eucharistie moest bijwonen, maar zonder te communie te gaan… Er waren ook verschillende koppels die ongehuwd samenwoonden: dankzij heel veel bezoeken van het Legioen en heel veel gebeden, huwden ze uiteindelijk kerkelijk.

Dan waren er nog de ‘bekeerlingen’: anders-gelovigen die (terug) ‘tot het ware geloof’ moesten worden gebracht. Een Duitse, protestantse vrouw die huwde met een Aarschottenaar kreeg jarenlang bezoek en godsdienstlessen aan huis, zodat ze kon gedoopt worden. Zuster Raskin, één van de Legioenzusters was doopmeter; de vreugde was groot. Lang liep alles goed, tot de vrouw (die heel veel moeite deed) zag dat de buren het ook niet zo nauw meer namen met de wekelijkse zondagsplicht…

Afbeelding invoegen

Speciaal probleem vormde het protestantse ‘kerkje’ in de Lei dat nogal wat aantrek had op de omgeving. Het Marialegioen beschrijft het protestantisme vooral als een anti-mariaal geloof, koud en kil, zonder mogelijkheid tot vergeving.

Afbeelding invoegen

In de jaren ’50 doken in de Aarschotse straten de eerste Getuigen van Jehova op om mensen deur aan deur te overtuigen. Ook daartegen moest worden opgetreden. Op de Leuvensesteenweg woonden 3 getuigen die erg hun best deden om Aarschottenaars te overhalen. In de wekelijkse vergaderingen werd er regelmatig uitleg gegeven over het protestantisme en de Getuigen van Jehova, zodat de legionairs afdoende konden reageren op de argumenten van de mensen die van het rechte pad riskeerden af te dwalen.

Onderpastoor Govaerts over het Marialegioen (Cursiefjes en anecdotes van een onderpastoor. 1988, p.81)

Het praesidium en de acies

In onze parochie werd het Marialegioen opgericht.

Eerst voor de volwassenen bij meneer de deken.

Mensen als de postmeester Frans Van Dam, Cyriel Cumps, René Braes, Alice Terweduwe, Paula Pelgrims en anderen waren de actieve leden in dienst van de parochiepriesters.

Meneer Cuypers begon met een Praesidium van dat Marialegioen voor meisjes en ik voor jongens.

Jonge mannen als Jean Van Dam, Karel Van Hees, Jules Pelgrims, Leon Van de Broeck, Jos Bogaerts, René Rens en anderen kwamen wekelijks bij mij thuis samen in vergadering.

Die verliep volgens de Statuten.

Rozenhoedje geknield rond de tafel, waarop het Lieve-Vrouwebeeld en de Standaard, lezing uit het handboek, verslagen van de opdrachten, nieuwe opdrachten en slotgebeden.

De mannen namen echt apostolaatswerk op zich en dat ging van balatum leggen en schilderen bij een weduwe tot met gekende zware jongens uit die tijd thuis gaan praten.

Het was een hele karwei om dat vol te houden.

Onze vrienden, want dat waren ze onder mekaar, zochten ook biddende leden, om hun werk geestelijk te steunen door gebed.

Elk jaar was er een Acies, een samenkomst van alle actieve en biddende leden

Mijn jeugdpraesidium moest wel eens voor de plezante noot zorgen. Ik zie hen nog de nieuwberichten van de TV nadoen. Jean Van Dam in het kastje terwijl Leon Van de Broeck moest ronddraaien met aan een stok gebonden gazetten. Dan volgde ‘het nieuws’ en ‘schatten op zolder’.

Die legioenen zijn al lang opgedoekt. Ze deden nochtans prachtig werk voor de parochie.

Het waren gewone leken, die van synodes of andere vergaderingen niet hadden gehoord, maar ze deden het zonder podium, in stilte, zonder discussies.

 KERKARCHIEF

Marialegioen (3/4)

Afbeelding invoegen
Afbeelding invoegen

 tafel met Mariabeeld, kaarsen, geborduurd doekje en Legioenstandaard; foto uit een oud tijdschrift

Geestelijke en materiële armoede

Bij de stichting van het Marialegioen in Ierland werd gewezen op de grote geestelijke armoede van vele mensen. Regelmatig wordt in de verslagen vermeld dat ‘mensen weinig afweten over het geloof’ en ‘niet veel verstaan van de eucharistie’. Opleiding, geschreven informatie, gesprekken zijn hoogst noodzakelijk. Ook de bezoekende Broeders/Zusters moesten zichzelf regelmatig ‘bijscholen’.

Uiteraard werden zij tijdens hun huisbezoeken ook geconfronteerd met materiële armoede. Alhoewel ze regelmatig door de Legioenoverheid berispt werden omdat ze deze materiële nood hadden gelenigd (daarvoor dienden andere organisaties), toch bleven ze hiervoor in Aarschot aandacht hebben. Ze gaven geen geld, maar kaartten het probleem aan bij de Commissie Openbare Onderstand (en volgden het resultaat ook op). Ze spraken werkgevers aan om een werkloze een job te geven. Ze zorgden voor kinderkleedjes wanneer er in een gezin een tiende kind geboren werd. De werkgever van een vader die zwaar aan de drank was, werd aangesproken om hem ‘te bewerken’ en hem zeker geen alcohol meer te geven op het werk. Een opmerking als: ‘Het is te begrijpen dat deze mensen niet met geloofszaken kunnen bezig zijn als ze zoveel armoede hebben.’ lees je meer dan eens in de verslagen van de eerste jaren. In 1954 bezochten de legionairs een man die in een woonwagen woonde en ‘vallen bijna flauw van de stank, de rottigheid en de bevangen lucht’.

Afbeelding invoegen

Speciale taken voor de jongeren

Naast de gebedsopdrachten, kregen de jonge meisjes (en waarschijnlijk ook de jongens) allerlei doe-opdrachten. Voorbeelden: geld ophalen voor ‘Het Kruis’, de doopvont kuisen, boeken kaften in de Sint-Vincentiusbibliotheek, voorbidden aan de kapelletjes in de maanden mei of oktober, medailles brengen bij zieken of pasgeborenen, andere jongeren aanzetten om naar de jeugdbeweging VKAJ of gidsen te komen, een nachtwake bij een zieke of een buurmeisje meenemen naar de mis.

In december 1963 schrijft de secretaresse van het jeugdpresidium een verslag van de voorbije twee jaar en stuurt dit naar de nationale Senatus. We lezen: "Elke vrijdag om 18h stipt, knielen we rond het beeldje van O.L.Vrouw om te bidden, om een levendig door liefde bezield geloof. Het kost ons wel een beetje moeite om vijf tientjes lang aandachtig te bidden en stil op onze knieën te blijven zitten; Maar we doen het graag, en zo goed mogelijk, (…). We hebben, zoals waarschijnlijk elk praesidium, moeilijke periodes meegemaakt. O.a. we hadden een tweetal jaren terug twee legionnairs, die het leven nogal langs de humoristische kant opnamen, en het soms een beetje te bont maakten op de vergaderingen. Het was natuurlijk niet kwaad bedoeld, maar de vergaderingen hebben er wel eens onder geleden. Nu moet u ook niet gaan denken dat wij zuurpruimen zijn of dat wij geuren van heiligheid, want dan bent u er rats naast. Wij zijn doodgewone jonge mensen, die zich enkel onderscheiden van de anderen, door het feit dat ze een paar uurtjes in de week opofferen voor het heil van de gemeenschap. Onze taken bestaan practisch uitsluitend uit ziekenbezoek, jonge meisjes aanspreken voor de recollecties van E.H. Deken en kinderen om de H. Mis bij te wonen en ze desnoods dan zelf ook gaan halen.”

De allocutio van de onderpastoors bij de jongeren was veel concreter dan bij de volwassenen. Er was zeker geen ‘zweverige’ sfeer te voelen, meer zelfs: er werd voor gewaarschuwd! Opmerkelijk: in 1954 werd de Lourdeskring gesticht door toenmalig onderpastoor E.H. Cuypers, naar wie onderstaande woorden verwijzen. Deze vereniging blijft nog altijd ver van zweverigheid maar blijft veel belang hechten aan Godsgeloof, vertrouwen in Onze-Lieve-Vrouw en onderlinge vriendschap.

Afbeelding invoegen

 E.H.Cuypers waarschuwt voor ‘zweverigheid’ bij het bidden tot Maria

De concilietijd

De verslagboeken uit de jaren ’62 tot ‘65 zijn bijzonder interessant. Het is de tijd van het Tweede Vaticaans Concilie. Kardinaal Suenens gebruikt het Marialegioen om leken mee te laten nadenken. Een synodaal proces avant la lettre! Zijn studie Kerk heet Missie (1955) oefende een grote invloed uit op de ontwikkeling van de Kerk en Kloosterleven en apostolaat (1963) bewerkt een modernisering van de actieve vrouwencongregaties. In 1962 werd Suenens lid van de bisschoppelijke commissie en de centrale preconciliaire commissie die het Tweede Vaticaans Concilie voorbereidden. Tijdens het Concilie werd hij een belangrijke woordvoerder van de progressieve strekking in de Kerk. 

Terwijl de verslagen van de eerste jaren (alleszins de indruk gaven) een louter luisterend vergaderend publiek naar voor brengen, lees je plots dat er vragen komen bij de allocutio (woordje van de deken/pastoor). Er wordt onderling gediscussieerd. Agendapunten die voorliggen tijdens het concilie worden besproken: schoolkeuze, sacramentenleer (er wordt uitgelegd dat het ziekensacrament géén sacrament der stervenden is), … De eensgezindheid binnen de groep vertoont hier en daar lichte scheurtjes. Men zet sommige bezoeken bij hardnekkige negativisten stop, in tegenstelling tot de oorspronkelijke hardnekkigheid om hen te blijven bezoeken.

 

In het addendum bij het handboek van het Legioen van Maria uit 1955 stond heel uitdrukkelijk vermeld "Het behoort tot het wezen zelf van een legioenraad vrank en vrij van gedachten te kunnen wisselen over alle zaken en problemen. Het is niet een eenvoudige raad van toezicht, niet louter een raad voor de uitvaardiging van besluiten, het is een school voor officieren. Maar hoe kunnen deze gevormd worden als er niets besproken wordt, als geen principes of idealen naar voren gebracht worden? (…) Daarom mag in beginsel geen enkel lid passief zijn: het moet ten volle deelnemen aan het leven van het lichaam, niet alleen door zijn aanwezigheid en aandacht, maar door zelf te spreken. (p. 23)

 

Welke gespreksonderwerpen komen zoal aan bod in die periode? Enkele voorbeelden: Wat te denken over het huwelijk van John Kennedy met Jackie Onassis? (Maar… in datzelfde verslag heeft men het ook over het bestaan van de engelen!) Wat is een eucharistisch gebed en hoe kan de gelovige hieraan deelnemen? Kan dat zomaar: gehuwden die de communie uitdelen? (6/8/69) Wat met het celibaat? Hoe werken parochieraden? Wat is de betekenis van de communie in de hand? Alarm: gebrek aan roepingen! Mag men morfine geven aan een zieke die heel veel lijdt? Heiligen worden geschrapt van de heiligenkalender! (21/5/69)

Afbeelding invoegen

Afbeelding invoegen

De vele wijzigingen worden besproken en uitgelegd. Ze worden zelden toegejuicht, maar zeker ook niet verworpen. Heel vaak schrijft men over ‘moeilijke, onregelmatige, onrustige, verwarde tijden’. Een Frans boek ‘Que faut-il croire?’ wordt aangeraden om te weten wat er nog moet geloofd worden, want het is moeilijk met alle ‘misleidende, vulgariserende en oppervlakkige artikels in kranten’.

Gelukkig blijft men toch nog altijd zieken bezoeken, ouderlingen vreugde brengen, gezinnen steunen, bidden en geloven in Gods Liefde en Genade. Bidden en doen gaan altijd samen.

De moderne tijd: time is money

De verslagboeken moesten regelmatig ingeleverd worden bij de Curia die ze dan nalas. In 1955 kwam er de opmerking dat de verslagen van de individuele bezoeken nog nauwkeuriger moesten zijn. Er moest vermeld worden hoeveel keer men op bezoek ging, hoeveel keer men voor een gesloten deur stond, enz. Enkele maanden hield de verslaggever zich aan deze opmerking en lees je ‘dat er 74 bezoeken werden gedaan, waarvan 25 contactloos’. Die eis tot administratieve hardnekkigheid werd echter snel opgegeven. Men kende dus toen al ‘nutteloze administratieve rompslomp’!

Elke vergadering werd bijgewoond door de deken. Heel uitzonderlijk was die afwezig wegens ziekte, wegens een andere vergadering (gewoonlijk bij de Senatus of Curia van het Marialegioen) of wanneer hij op bedevaart (naar Lourdes) ging. De laatste jaren leest men tussen de verslagregels echter een lichte spot: ‘De deken is nog eens aanwezig’ of ‘Toen de vergadering 5 minuten bezig was, rinkelde de bel en … weg was de deken’ of nog ‘Er is geen allocutio: de deken zou de weggevallen allocutio van vorige week gebruiken, maar ook deze viel dus weg.’ 

Tijden veranderen stilaan… 

Verslagen worden korter, vergaderingen vallen weg. Het jeugdpresidium komt nog amper samen. De meisjes ‘hebben geen tijd’: ofwel werken ze vele uren in fabriek of winkel, ofwel volgen ze avondschool dactylo of naad, ofwel studeren ze verder. Jonge én oudere gezinnen laten zich schrappen uit de ledenlijsten: ze hebben geen tijd meer om te bidden. Vele zeggen ook openlijk dat ze nog wel geloven maar niet meer bidden. Het Aarschotse Marialegioen verdwijnt.

Vandaag?

Het internationale Legioen van Maria werd gesticht in 7 september 1921. Op 17 september 2021 had er in de Antwerpse Sint-Ignatiuskapel een viering plaats n.a.v. deze 100ste verjaardag. Het Legioen bestaat nog altijd in meer dan 170 landen met ongeveer 5 miljoen actieve leden en 8 miljoen biddende leden. Nog altijd koppelt men actieve inzet aan een intens gebedsleven.

Volgende week: nog een mooie slotgetuigenis van Anita Deca over het Marialegioen van haar jeugd.

 KERKARCHIEF

MARIALEGIOEN (4/4)

Afbeelding invoegen

Getuigenis Anita Deca

In de verslagen van het jongerenpresidium van de periode januari 1958 tot maart 1959 staat ‘zuster’ Deca regelmatig vermeld bij de aanwezigen. Wanneer ik haar vraag wat zij zich nog herinnert uit die periode, weet ze wel dat ze lid was van het Marialegioen, maar termen als presidium, allocutio of catena zeggen haar niets.

Anita Deca was 14 – 15 jaar in die periode. Ze is verbaasd te zien dat er gedetailleerde verslagboeken bestaan over de activiteiten. Globaal bekeken heeft ze goede herinneringen aan haar engagement. Ze associeert het ‘legioen’ zeker niet met een vereniging met militaire allures, maar vraagt zich nu wel af of men een ‘wervende’ bedoeling had. Nergens is er echter iets terug te vinden dat er zou op wijzen dat men de bedoeling had een religieuze roeping bij jongeren op te wekken. Voor Anita droeg het Marialegioen, net zoals de jeugdbeweging, bij tot haar bewustmaking als mens. Geen zweem van ergernis, geen herinnering aan ‘moeten of dwang’: alles was gewoon en het was goed.

Anita vertelt: "Wij zaten met een 6-tal jongeren rond de tafel bij onderpastoor Cuypers in de Jan Van Ophemstraat 22. Daarop stond een Mariabeeld met kaarsen rond. Wij zaten op onze knieën en begonnen de bijeenkomst met het rozenkransgebed. Nadien gingen we op onze stoel zitten en bespraken de opdrachten die we vervuld hadden en kregen we opdrachten voor de volgende week. Het was niet simpel om telkens met twee af te spreken om die opdrachten uit te voeren.”

"Ik herinner me nog heel goed de bezoekjes aan de mensen in de Nieuwstraat. Zonder het Marialegioen zouden wij nooit met deze mensen in contact gekomen zijn. Ik beschouw de kennismaking met andere sociale groepen nu als een verrijking in mijn leven. Het heeft me gevormd.”

"Wij moesten geen moeilijke gesprekken doen bij de mensen: we moesten hen herinneren aan de eucharistieviering, een blaadje bezorgen, een medaille voor een pasgeboren kindje afgeven, een bezoek bij een zieke brengen, mensen vragen om te bidden. Daarnaast moesten we boeken kaften in de bibliotheek Sint-Vincentius achter te kerk of de kerk kuisen. Ik herinner me nog heel goed dat ik met Josée Serneels de kerkvloer moest kuisen aan het Sacramentsaltaar. We hadden heel veel zeepsop. We veegden het weg met dweil en aftrekker maar er bleef nog veel zeepsop over. We deden dan maar verder, in stukjes, en hadden uiteindelijk heel de zijbeuk gepoetst! Spoelwater? Waar moesten we dat halen? Toen we echter terug naar voor gingen, stelden we vast dat onze voetstappen nog overal te zien waren in het opgedroogde sop!”

Anita herinnert zich nog een anekdote waarvan niets terug te vinden is in de verslagen. Er staat wel vermeld dat het presidium van volwassenen samen met de jongeren een jaarlijkse bijeenkomst voor de leden organiseerden. Heel veel jaren ging dit evenement door in de kapel van de picpussen. Tijdens de periode van Anita, kwam men (soms met 150 of 200 aanwezigen) samen in de refter van het pensionaat in Sancta Maria. Onder leiding van Maria Janssens, moesten een zevental jongeren onder wie Anita, een show opvoeren in het donker waarbij ze ritmische bewegingen moesten maken met een pillamp in elke hand. De intense voorbereidingen loonden en de voorstelling was een succes, waaraan Anita nu nog altijd mooie herinneringen heeft.