2021VroegerOorlogInLangdorp

Oorlogsgeweld in Langdorp eind 18de eeuw

We ontvingen van een bereidwillige medewerker een artikel uit ’De Klok’ van 05/02/1938 met als titel ‘Aarschot in de vroegere oorlogen’ door Karel Rutgeerts.

Het is te interessant om niet over te nemen, maar onduidelijk zonder nadere toelichting en omzetting in hedendaagse taal. We beginnen dan ook al met een nieuwe hoofding en een betere tijdsbepaling. We maken hiervoor gebruik van wat Wikipedia ons vertelt over de Boerenkrijg:

Brigand is de naam die de Fransen gaven aan de Vlaamse opstandelingen die in de Boerenkrijg tegen de Franse bezetter streden op het einde van de 18de eeuw. In de Franse taal betekent brigand gewoon struikrover.

Door de Wet op de algemene dienstplicht van 5 september 1798 moesten alle jongemannen tussen 20 en 25 jaar dienst nemen in het ‘Franse bevrijdingsleger’. Een algemene dienstplicht was voorheen ongekend, vermits legers bestonden uit vrijwilligers, aangevuld met huurtroepen.

De leuze ‘Voor Outer en Heerd’ (voor Altaar en Haard), motiveerde het volk om in opstand te komen tegen de sansculotten.

De benaming ‘Boerenkrijg’ werd voor het eerst gebruikt in 1798 door een Mechelse kroniekschrijver. Maar de bekende schrijver Hendrik Conscience heeft in 1853 met zijn boek ‘Boerenkrijg’ deze strijd wat geïdealiseerd.

 

Wat in ‘De Klok’ te lezen stond

 

Broederlijkheid, Gelijkheid, Vrijheid, de grote idealen van de Franse Revolutie. Maar als je dan ziet dat gans het volk onder de verpletterende hiel ligt van de veroveraar! Wat mag dat verwachten? Ongetwijfeld de dood, maar dan nog, voorafgegaan door helse folteringen, zowel zedelijk als stoffelijk, erger nog dan onze voorouders ze ooit gekend hebben.

Langdorp heeft voorzeker een ruim deel gehad in de wederwaardigheden van de Boerenkrijg. Het lag immers in de nabijheid niet alleen van de stad Aarschot, maar ook van Westerlo, het dorp dat een groot aandeel had in de krijgsbeweging van die tijd.

Het vee uit de stallen werd opgeëist als voedsel voor de soldaten. Gelukkig hadden de inwoners voorzichtigheidshalve hun beesten al ondergebracht in de bossen ten noorden van de gemeente; in de Wevels en de Langedonken waar de soldaten niet durfden te komen.

In de Gijmel kwamen de Fransen bij een vrouw om haar koetje. Ze weende waarop zeiden de meedogenloze baldadigaards. ‘Daar gij weent om de koe, nemen we ook het kalfke mee’. Alzo roofden ze de ganse rijkdom van het arme vrouwtje.

De gemeente moest ook hooi, haver, enz leveren. Tot in 1896 droegen de inwoners nog bij in de belasting voor deze schulden.

De kerken van Langdorp en Wolfsdonk werden gesloten. De pastoor van Langdorp hield zich schuil in de Gijmel in het huis dat rond 1900 bewoond werd door oud-schepen Jozef Luyten. In de schuur waren al de kerkgewaden, gewijde vaten en andere waardevolle voorwerpen in tonnen gelegd en in de grond gestoken, zodat ze aan de opzoekingen van de soldatenbendes ontsnapten. Bij dag werkte de pastoor met de huisgenoten op ‘t veld en ‘s nachts droeg hij de mis op, hoorde biecht en doopte de kinderen.

E.H. Van Hove die dienst deed te Wolfsdonk, verbleef ten huize van Petrus De Kock, die naast de kerk woonde. Ook hij zorgde ‘s nachts voor de goddelijke diensten. De kerkgewaden waren verborgen in de stal van Matthys Verbeeck. De monstrans zat verborgen in een strooibussel.

Ook in Wolfsdonk werd naar vee gezocht om de soldaten te spijzen. Zo werden bij Petrus  De Kock twee vette varkens meegenomen. En een paar dagen later, toen hij met de mestkar bezig was op het veld en de gevreesde Sansculotten op zich zag afkomen, toen dacht Petrus dat ze de priester bij hem ontdekt hadden. Kwamen ze hem hierover ondervragen, of ging het om nieuwe afpersingen? Petrus wou ontkomen. Hij liet paard en kar achter en sloeg op de vlucht in de richting van de bossen van Averbode. De gendarmen haalden hem echter in en schoten hem ongenadig door het hoofd. Geburen brachten zijn dode lichaam terug naar huis met de kar, waarmee hij mest naar het veld had gevoerd.

Een zekere Van Wolput vluchtte eveneens voor de gevreesde soldaten en liep zijn huis binnen. Zijn vrouw, die de achtervolging bemerkt had, duwde haar verschrikte man hun jongste kind in de armen. En wanneer de soldaten het huis binnenkwamen, wandelde hij er zo onnozel mee rond dat ze aan hem geen aandacht schonken. Ze verlieten het huis onverrichterzake. Op deze eenvoudige wijze had de vrouw haar man weten te redden.

In diezelfde straat van de Elsleuken gebeurde ook dit. De roofzuchtige soldaten kwamen ten huize van de alleen wonende Elisabeth Bal. Toen ze de deur openden, nam ze een kapmes, sloeg toe, en kapte achter het oor van een soldaat zodat het er bijna afviel. De vrouw werd voor de overste gebracht, die te Langdorp verbleef. Daar beweerde ze dat de soldaten niet alleen het weinige brood dat ze bezat hadden willen ontnemen, maar ook haar eer. De soldaat en zijn makkers loochenden, doch de vrouw werd geloofd en losgelaten. Ze is gestorven in het jaar 1812.

Rond dezelfde tijd, toen overal kerken en kloosters geplunderd en verwoest werden, gaf de plaatselijke bevolking minachting aan hen die zich verrijkten door voor een prijsje ‘Zwart goed’ op te kopen. De kloosters van Averbode en Tongerlo bezaten bij ons immers uitgestrekte beemden en landerijen.

Toen de kostbaarheden van de Aarschotse kerk openbaar te koop werden aangeboden, was er een zekere La Haye, wellicht een Franse beambte of overste van de soldaten, die het grootste deel van de voorwerpen had aangekocht. Maar enkele sterke mannen uit Langdorp wachtten hem op aan de brug van de Demer en overstaken hem met stopnaalden die ze hadden bevestigd aan het uiteinde van hun stokken. Bij het onderzoek naar deze misdaad bleven de daders ongekend. Daarom werd Langdorp zelf veroordeeld tot het betalen van een aanzienlijk bedrag aan het slachtoffer.

Hoeveel jonge mannen van Langdorp er hebben deelgenomen aan de Boerenkrijg of aan het verzet tegen de Fransen, is niet geweten. Er bestaan immers geen lijsten van. Er waren er zeker die zich verborgen hielden in de bossen. Anderen waren ingegaan op het oproepingsbevel en zijn ingetreden in het Franse Bevrijdingsleger of later het leger van Napoleon. Ook van hieruit zijn er geen lijsten van gesneuvelden. Mogelijk zijn verscheidene dorpsgenoten ook omgekomen in ‘t leger der Brigands bij de algemene slachting te Hasselt. 

Het is algemeen geweten dat de anders zorgvuldig bijgehouden parochieregisters van doopsels, huwelijken en overlijdens, ontbreken voor de jaren tussen 1795 tot 1804.