2020EenWelstellendOorlogskind

MARIE LEONIE V., een welstellend oorlogskind.
Interview (1990) Christel Grade
Bewerkte weergave (2019) R.V.
Op 13 december 1915 zag ik in de Elsleuken het levenslicht. Ik was het derde kind van Victor V. en Josfien V. Ze kregen zeven kinderen, maar enkele zijn als kind gestorven. . Mijn ouders hadden vijf koeien, een paard, varkens en kippen. Voor Wolfsdonk waren ze grote boeren. Steeds hebben ze thuis gewerkt..Iedere donderdag reed vader met boter en eieren op zijn kar naar de markt in Aarschot. Enkele buren reden dan met hem mee. Ze hielpen hem ook wanneer de dorsmolen langskwam. Het werk, zoals pikken, maaien en melken gebeurde nog steeds met de hand. Iemand kwam ‘s morgens de melk ophalen en bracht ze naar de melkerij. Om zes uur waren mijn ouders al bezig in de stal. Ze hadden wel een toestel om de melk af te romen. De room die diende om geboterd te worden kwam in een pot terecht. Mensen uit de stad kwamen thuis langs om boter en eieren te kopen. En heel wat arme mensen uit de buurt werden door mijn ouders aan eten geholpen. Ons schakelden ze van jongs af aan in om mee te helpen. En dat was niet alleen na de school, maar soms ook ervoor.. Aan tafel zaten we steeds samen. Nooit hebben we er iets tekort gehad. Maar buiten wat we zelf voortbrachten kwam er geen vlees op tafel. ‘s Middags aten we meestal groentesoep, aardappelen met spek, rode en krulkolen, erwten en groene boontjes. Heel veel soorten groenten waren er toen nog niet..Maar bij feesten of kermissen ontbrak het ons nooit aan rozijnenbrood, crème- en pruimentaart. Vanaf mijn zes jaar ging ik naar de zusterschool in Wolfsdonk. Zuster Catharina stond in voor de allerkleinsten. Daarna kwam zuster Rosa, een zeer goed mens maar met een streng uiterlijk. Er waren ook twee ongehuwde dames, Bertha en Rosa. En dat waren heel goei. Ons familie stond bij de zusters en de pastoor in de gunst want zij werden niet vergeten als er een varken werd geslacht. Ze drongen er op aan dat we iedere morgen naar de mis zouden gaan. Thuis waren ze het daarmee eens. Ome Louis, een ongehuwde broer van moeder woonde bij ons in. Hij ging ‘s morgens te voet met ons mee.naar de kerk. Na de mis, of eventueel na de catechismus, konden we bij de zusters onze boterhammen opeten. Zij zorgden dan voor een warme tas koffie. Iedere les werd met een gebed begonnen. In de voormiddag kregen we eerst godsdienst of gewijde geschiedenis. Daarna volgden de gewone lessen zoals vaderlandse geschiedenis, aardrijkskunde, turnen, tekenen, brei- en haakwerk. Al hadden we een schrift en een paar gedrukte boeken, we schreven vooral met een griffel op een lei. Soms hadden we huiswerk te maken en dat was dan thuis onze eerste plicht. Voor het middageten gingen we te voet weg en weer naar huis. Ik leerde heel goed en zat bijgevolg altijd vooraan in de klas. De minst goede leerlingen werden achteraan gezet. In de school was babbelen of lachen verboden. Dat werd bestraft met binnen blijven tijdens de speeltijd en geknield zitten op de trede vooraan.. Lien P. was toen nog een babbeltrien. En toch is ze later naar het klooster gegaan. De zusters hebben ook mij aangespoord om dat te doen, maar tevergeefs. Ik ben wel tot aan de grote vakantie voor mijn 15de naar de school geweest, maar het laatste jaar kreeg ik Franse les, en dat lag me niet.. Pastoor Gepts kwam al eens langs in de school en dan zette hij ons aan om ‘s morgens naar de mis te komen. We kregen daar punten voor. Rond Kerstmis stond er op de speelplaats een grote kerstboom waaraan allerlei prijzen hingen, maar ook veel prentjes van heiligen. Wie de meeste punten had voor de mis mocht natuurlijk eerst kiezen. Vrome prentjes waren gegeerd bij kinderen want het godsdienstige had een centrale plaats in ons leven. Er werd gebeden voor en na het eten.en niemand vergat zijn drie weesgegroetjes bij het slapengaan. De paternoster baden we op winteravonden terwijl we samen rond de kachel zaten. Op zondag gingen ons ouders naar de vroegmis en wij naar de hoogmis, het lof, de kruisweg en de congregatie. In stal en keuken werd dan slechts het noodzakelijke werk verricht. De pastoor moest zelfs de toelating geven om in speciale gevallen te werken op zondag. Naar de kermistent gingen we nooit want dat was volgens de pastoor en de nonnen een duivelskot. Ieder maand was er, afzonderlijk voor mannen en vrouwen, een communiemis van de Bond van het Heilig Hart. Er werd verwacht dat men eerst biechtte voor men te communie ging want alles wat met seks te maken had werd vlug bestempeld als doodzonde. Dat maakte dat er die zaterdagavond en zondagmorgen rijen mensen aanschoven om te biechten. En vooral de vreemde biechtvader kreeg dan heel wat te doen. Om de communie te mogen ontvangen mocht men na middernacht niets meer hebben gegeten of gedronken. Het gebeurde wel eens op zondagavond dat we na het werk in de stal ons samen aan tafel zetten voor een gezelschapsspel. Dat was dan whist, jokken, lotto of kienkaart. Soms werden er ook liedjes van de congregatie gezongen. Tegen 1 mei werden overal de kapelletjes versierd met zelfgemaakte papieren kransen en roosjes. Op de vooravond werd er geschoten met carbuur dat in blikken dozen werd gedaan. Door er wat water of speeksel op te doen vormde zich gas in de afgesloten doos..Het kon slechts door een gaatje in de bodem ontsnappen, maar dat werd met de duim dicht gehouden tot een brandende lucifer het gas liet ontploffen. De doos moest met de voet stevig vastgezet zijn of ze vloog achteruit tegen de vingers, op het ogenblik dat het deksel eraf vloog. Het grootste stenen kapelletje in de Elsleuken stond, en staat nog,steeds in de Molenheidestraat aan de Kiekopstraat.. Met de meisjes van de congregatie ben ik enkele malen mee naar Averbode en Scherpenheuvel geweest. Maar alles gebeurde te voet. Ook voor ons vormsel zijn we naar de abdij van Averbode getrokken. Slechts om de drie jaar werd er gevormd. Dat was voor de elf, twaalf en dertienjarigen. De meisjes hadden dan een gezamenlijke meter, de jongens een peter. . Met onze plechtige communie gingen we naar een communiemis, de hoogmis en het lof. Tijdens de hoogmis legden we een gelofte af op een mooi groot boek. Na de communiemis mocht ik eerst in de winkel van ‘Jef uit de Snelle’ gaan ontbijten en na de hoogmis was het thuis feest met de familie, meter en peter..Ik droeg, zoals alle meisjes, een zwart kleed met een wit kolletje. Na het lof mocht ik me gaan laten zien bij de buren. Bij ons thuis kwamen steeds veel kinderen om samen te spelen. Meestal was dat verstoppertje, zakdoek leggen, hinkelperk, touwtje springen, knikkeren, doppen met een tol… We hadden immers een groot ‘geleig’. Ook de grote mensen zaten veel bij elkaar om te vertellen of onderlinge hulp af te spreken. Jammer dat zoiets sterk verminderd is door de komst van de radio, de TV en de groeiende welstand. Maar veel dingen waren toen ook taboe. Zo hebben wij als meisjes geen voorlichting gekregen. Ik had schrik voor mijn leven bij mijn eerste veranderingen. En tot aan mijn huwelijk wist ik niets over zwangerschap en geboorte. We zijn ook tijdens onze verloving nergens naar toe geweest. En ook bij ons ouders zagen we nooit uiterlijke tekens van wederzijdse genegenheid. Over een ‘voorkind’ werd schande gesproken. Er lag een soort taboe op het geboren worden en het sterven