2020DeJeugdVanUrsula
VERHALEN VERBINDEN PLATTELAND: JEUGDHERINNERINGEN VAN URSULA
interview (1990) door Christel Grade
bewerking (2019) door R.V.
Mijn afkomst
Ik ben Ursula Pauwels, de oudste dochter van ‘De Witte tamboer’ en Anna ‘Van Stainke’’. Ik
ben geboren op 21 oktober 1927 in het huis van de ‘Stainkes’. Daar heb ik een paar jaar gewoond en
dan zijn mijn ouders verhuisd naar de Langestraat in Averbode waar ze gewoond hebben tot ongeveer
1939.
Veel mensen dachten dat onze familienaam Tamboer was, maar die aliasnaam is er gekomen omdat
mijn overgrootvader Jozef Pauwels, getrouwd in 1866 met Joanna Perpetua Verbeeck, tamboermajoor was in het leger. Ook Stainke’ komt van de naam van mijn grootvader Constant Van de
Schoot.. .
Naar toenmalige maatstaven waren mijn ouders grote boeren want wij hadden zes à negen koeien
met daarbij nog enkele kalveren, varkens en een paard. Er was dus heel wat werk op de boerderij en
ieder werd dan ook van jongs af aan zo snel mogelijk bij ingeschakeld.Activiteiten op de boerderij
Ik herinner me dat moeder ‘s morgens om zes uur al klaar stond om met de zeis gras te gaan maaien of
in de stal de koeien te melken bij het licht van een petroleumlamp. De graanoogst gebeurde met een
pik. Rapen en wortelen werden met de riek losgestoken en daarna geplukt en in bussels gebonden. Zo
werden ze dan met water uit de gracht van aarde ontdaan voordat we ze met de kruiwagen naar huis
brachten. Ook de bieten moesten geschrapt en schoongemaakt worden. Thuis in huis was er een
hangrail waarlangs een grote ketel met gekookt dierenvoer van de open haard naar de stal werd
verplaatst.Mijn ouders hadden ook een toestel om de dikke melk van de dunne te scheiden, een
afromer. De dikke melk werd gebruikt om te boteren en daarna botermelk te maken. De dunne melk
was voor ons dagelijkse drank. Hooien en het hooi inhalen vroeg veel handenarbeid. En dat was ook
zo voor het laten grazen van de koeien langsheen de wegen. Ik moet 14 à 15 jaar geweest zijn toen ik
eens met zes koeien en een paard in Testelt aan de statie de sporen overstak. Opeens begon toen de
bel te rinkelen voor een naderende trein. Maar door dat gerinkel weigerden de koeien nog verder te
gaan. Werklieden die daar bezig waren zijn me moeten komen helpen om ze over de sporen te krijgen.
Een andere keer werd de statie gebombardeerd en ben ik met de koeien van daar naar huis moeten
vluchten..
Een buurman, die zelf geen paard had, kwam thuis helpen bij het uitsteken van de patatten. En als
wederdienst ploegde vader dan zijn land.
Na de oogst moesten we met de sleur over de stoppels van het koren gaan om de achtergebleven
halmen te verzamelen. Daarna werden er dan wortelen gezaaid.
Mijn schooltijd
Tot mijn twaalf jaar heb ik in Averbode school gelopen bij de zusters. Omdat mijn ouders hen rijkelijk
lieten delen in de opbrengsten van onze boerderij werden wij op school verwend en kregen we allerlei
voordelen. Zo mochten we bij hen in de keuken komen en bessen plukken in hun tuin. Huiswerk
hebben we nooit gekregen. Op school leerden we naast lezen, schrijven en rekenen, ook dictee en
opstel..
Aan mijn eerste communie heb ik geen herinneringen, wel aan mijn plechtige. Omdat die in Averbode
een jaar later gebeurde dan in Wolfsdonk heb ik ook in Wolfsdonk een jaar later dan andere meisjes
van mijn leeftijd mijn communie gedaan. Tijdens de voorbereiding moest ik ‘s morgens om zeven uur
al in de mis zijn. Daarna was er ondervraging van de catechismus. Omdat ik door werk op de boerderij
veel schoolverlet had, kende ik die minder goed van buiten en zat ik bij de laatste. Maar ik had wel een
mooi wit kleed, een prachtige ring en een kettingske. Andere cadeautjes waren er niet. Toen ik daarna
die mooie ring in de school droeg en er mee pronkte heeft zuster Bertha hem afgepakt. En na de
school gaf ze hem niet terug. Toen is mijn vader naar haar toe gegaan om die ring terug te eisen. Hij
lag nog in de schuif van haar lessenaar.
Tussen de catechismus in de kerk en de school aten we in het dorp onze boterhammen op. Tot mijn 14
jaar moest ik van de nonnen en ook van bij ons thuis ‘s morgens naar de mis gaan. Dat had ook met
punten te maken. Om naar school te gaan, droegen we gewoonlijk klompen. Maar de schoenen die ik
van toen af kreeg waren doorgaans zeer ruim. Dat was omdat ze lang moesten kunnen meegaan. Onze
voeten groeiden immers snel.
Aan eten hebben we nooit gebrek gehad, zelfs niet tijdens de oorlog. We hadden immers boter, eieren,
spek en allerlei groenten. Op zondag aten we vaak rijst- of cremepap. En als de patatten uit waren
werden er pannenkoeken gebakken. Moeder heeft voor ons dikwijls veel zwarte vlaaien gebakken.
Toen ik veertien geworden was ben ik nog een paar jaar met de fiets naar de naaischool van Langdorp
gereden.
Winteravonden op de boerderij
In de winter zaten we gewoonlijk bijeen rond de stoof. Moeder had altijd wel wat kousen te stoppen.
En zelf heb ik heel wat kleren gerepareerd Af en toe werden er griezelverhalen verteld over heksen en
spoken. En de jonge mannen haalden soms een grap uit. Eens kregen ze het in hun kop om de
petroleumlamp te doven. Een andere keer hadden ze op het lage dak de schouwpijp afgesloten met
een of ander bussel en toen was het onmogelijk om de haard aan te steken.
Toen ik eens op een winteravond kort na Kerstmis van aan het ‘kabien’ op de Mouthoren naar huis
kwam heb ik grote schrik gepakt. De wind gierde door het hout langs de kasseiweg en achter mij
scheen er iemand me te volgen in de sneeuw. Achteraf bleek het om een kerstboom te gaan die daar
was achtergelaten en door de wind werd voortbewogen. Nooit heb ik nog een kerstboom in huis
gehaald, maar enkel een stalletje gezet.
Bij ons werd ‘s avonds geen rozenhoedje gebeden. Wel deden we een gebed voor en na het eten. Ook
aan processies heb ik nooit meegedaan. Op zondag gingen mijn ouders naar de vroegmis en wij naar
de hoogmis. In de namiddag moesten we nog naar het lof met daarna de congregatie.
Oude spelletjes en gebruiken.
Het moderne speelgoed was ons onbekend. Als we gerief nodig hadden voor ons spel dan zochten we
dat tussen het afval. Zo gebruikten we de voet van een kapotte pint of tas als ‘steentje’ voor ons
hinkelperk. Normaal tekenden we dat buiten op de grond, maar bij slecht weer werd dat zelfs met
krijt op de rode vloer in ons groot huis getekend. Het was niet gemakkelijk om zulke vloer te kuisen.
We hadden immers geen dweilen om hem droog te krijgen. We gebruikten er oude zakken voor. Hij
helde wel licht af naar de ‘mozegoot’. Dat was een afvoergoot voor het vuil water. Door een gat in de
muur liep het dan naar buiten. Op zon- en feestdagen werden er in huis rond de stoof sierlijke krullen
aangebracht. Dat deden we met natgemaakt wit zand. Om de gepoetste vloer niet te vlug vuil te
maken, als we met onze klompen uit de stal kwamen, werd er gekapt stro op gelegd.
Voor de maaltijden zaten we samen aan een lange tafel. Patatten werden gebakken in een grote pan,
evenals spek met eieren. Onze Frans was soms de deugniet aan tafel: hij blies al eens de
petroleumlamp uit, of riep ‘eik’ wanneer hij iets als eerste proefde en er de anderen wou van af
houden.
Zoals alle kinderen heb ook ik een tijdje geloof gehecht aan de klokken van Rome, maar bij het ouder
worden zag ook ik wel wie de zelf geschilderde paaseieren in de tuin verstopte.
Het was moeder die thuis voor orde en tucht zorgde, want vader hield meer van lachen en zwansen.
Zij durfde haar handen te gebruiken om ons al eens een klets om de oren te geven.
Herinneringen aan de oorlog
Tijdens de oorlog hebben mijn ouders veel van hun opbrengsten moeten inleveren. Maar ze lukten er
ook wel in om genoeg achter te houden. We merkten echter dat de Duitsers die langskwamen goed op
de hoogte waren van wat we bezaten. Op een keer kwamen ze binnen toen moeder bijna klaar was
met boteren. Ze had al brood gebakken en veertien vlaaien Ze hebben toen alles opgegeten en
leeggedronken. Hun lege gamellen vulden ze met botermelk en koffie. Ze namen zelfs ons paard en
een fiets mee. De volgende morgen moesten we zelf bij de buren gaan bedelen om aan eten te
geraken..
Tot slot
Nu (1990) is alles gans anders geworden. Kinderen kunnen nu met de bus naar school in plaats van te
voet of in het beste geval met de fiets. Zij hebben dancings met heel veel lawaai maar geen danstenten
meer die door pastoors en zusters ‘duivelsholen’ werden genoemd. Kinderen moeten niet meer
meewerken op het land en zelfs niet in huis. Er zijn nu allerlei machines en toestellen om rond en in
het huis het werk te verlichten. Maar al moet er minder worden gewerkt, toch heb ik de indruk dat de
mensen nu minder gelukkig en minder content zijn.
-