2019TweedeWitteInLangdorp
EEN TWEEDE WITTE IN WOLFSDONK
BREMS Petrus Louis °25 februari 1914
Officieel heet ik Petrus Louis Brems.
Ik werd op 25 februari 1914 geboren als vijfde kind van Fons
Brems - die afkomstig was uit Geel - en Rezien Schauwers afkomstig uit Westerlo. Voor mij waren er
vier meisjes; dikke twee jaar na mij onze Jef en dan nog twee meisjes. Mijn jongste zus is gestorven
toen ze tien jaar was..
Mijn geboortehuis, - een oud lemen huizeke - stond op de Hei, in de huidige Mosvennestraat, een goei
vijftig meter ten Westen van Lowie van Fluppes maar dan langs de andere kant van de de aarden weg.
Ik herinner me nog dat de Duitsers daar in 1918 een veldkeuken hadden. Ze waren toen aan t
terugtrekken. Hun vleeskeurder had een beest uiteengedaan en het vlees in kuipen gelegd.
Lie, de vrâ
van Lowie van Fluppes (Rosalien Gebruers) zette mij en d ander klein mannen aan om daar stiekem
vlees te gaan pikken. Achter de struiken, die langs de kant van de weg stonden, liep ik ermee naar
huis. Ik weet niet of ze dat opgemerkt hebben. Ik heb er toch niets van gehoord. De kinderen van
Fluppes deden hetzelfde.
Ik moet al een deugniet geweest zijn van toen ik nog maar pas kon lopen. Mijn ouders vertelden me
later dat ik op een middag, toen een strodekker bij ons bezig was om het dak van ons laag huizeke van
nieuw stro te voorzien, hen den daver op het lijf heb gejaagd.. Terwijl s middags iedereen binnen was,
moet ik ongezien langs zijn ladder naar boven gekropen zijn tot boven op het dak. Toen ze me daar
zagen zijn ze m er in paniek komen afhalen.
Wat ik me nog wel herinner is dat ik eens de schuld kreeg van iets waar ik niks kon aan doen. Onze Jef
zat als baby in een stoeltje, dicht bij een waterketeltje die boven den open haard hing. Door aan iets te
trekken is hij toen met zijn gezicht op die hete ketel terechtgekomen en heeft hij de linkerkant ervan
verbrand. Hij heeft er een blijvend litteken aan overgehouden. En ik, een kind van een jaar of drie, heb
er toen de schuld van gekregen..
Van de bewaarschool bij de zusters heb ik geen herinneringen. Wel van de eerste graad in de
jongensschool. Anna Heylen was toen ons juffrâ. De gemeente had het lege huis van War Luyten
gehuurd als klaslokaal. Anna was een heel lieve juf en speelde steeds met ons mee. Op een keer waren
we doorlopertje aan t spelen. Wie het laatst overbleef zonder gepakt te worden was
gewonnen. Ondereen hadden we afgesproken om de juf bij de benen te pakken. En toen ons dat lukte
is ze gestruikeld. Ze viel plat op de grond en haar lange rok vloog tot over haar kop. En toen zagen we
dat ze geen broek aan had. We gierden het uit van t lachen. Maar zij stond gewoon recht en speelde
terug met ons mee zelfs zonder ons te straffen. Maar eerlijk gezegd: soms verdiende ik wel straf. Als
juffouw Anna me s morgens niet lief had aangesproken dan was ik gans de dag een deugniet en had
ze veel leed met mij.
In de hogere klassen waren het haar broers Frans en Louis die er les gaven. Met Sint-Thomas, vlak
voor de grote vakantie die toen half juli begon, bestond de gewoonte dat de meester uit de klas werd
gesloten. De deur ging dan van binnenkant op slot en vooraleer we hem binnen lieten moest hij ons
beloven voor ons iets te doen dat wij plezant vonden.
Op school was ik toen al een echte deugniet. Regelmatig moest ik voor straf wat langer blijven. Straf
schrijven bestond immers nog niet, want er was gebrek aan papier. Wij schreven in de school vooral
met een griffel op een lei, en die kon afgeveegd worden.
Op zekere dag was ik weer moeten inblijven. In t naar huis gaan zag ik dat Fille van Gustke de Maar
onze Jef met zijn kop in het water van een gracht duwde. Het was dicht bij de grote ronde danstent die
Pol en Gust van de Moeër aan t opzetten waren. Ik ben naar de Fille toegevlogen en heb hem met
mijne kloon een ferme tik op zijne kop gegeven. Kort daarna stond er ook een buil op. De mannen van
de Moeër hebben toen met hem gelachen en zeiden: Fille joeng, ghet oe sjiek te hoewig in oeve mond
gestoken.
Naar wat we op school geleerd hadden hebben ze me thuis nooit gevraagd. Alleen werken telde. We
hadden een half uur nodig om langs smalle binnenwegen naar school te gaan. s Middags gingen we
weg en weer naar huis voor het eten. We liepen op klompen en gingen in groep. De oudsten moesten
zorgen voor de kleinsten want de ouders hadden geen tijd om mee te gaan. Van 6 à 7 jaar werden we
thuis voor kleine werkjes mee ingeschakeld, soms zelfs voor, en zeker na de school. In t najaar ging ik
met de hondenkar bieten van het veld naar huis halen over zanderige paadjes. Ik had daar zeker een
half uur voor nodig.
Als noen kregen we soep en vooral patatten. In de zomer was er dikwijls salade bij met ajuin of
sjalotten, en een melksaus. s Morgens kregen we droge boterhammen, gedoopt in vet van het spek. En
soms was er een stuk spek bij, Als ik dat rook, ging ik vooraf eens piepen om te zien welk stuk het
dikste was. s Avonds werd er een pan met aardappelen gebakken en daar aten we brood bij. Voor het
slapengaan dronken we doorgaans botermelk. Daarin deden mijn ouders meel van het graan dat met
de vlegel was gedorsen. Het kaf was er met de wanmolen uitgehaald.
Van de Hei zijn we naar de steenweg verhuisd. Voor 8000 frank had onze vader een huis gekocht waar
Gust de Maar (De Meyer), zijn zus Miene (Bijns-De Meyer) en Sooike Van Meeuwen samen hadden in
gewoond. Van toen af had hij ook veel land om te bewerken. Alhoewel, dat zat nog vol pessemen en
die moesten we er met de riek uitschudden. Later hadden ze eggen en machines om dat werk te doen.
Om dat te kunnen kopen heeft vader geld moeten lenen en dat later moeten afbetalen met de
opbrengst van de boerderij. We gingen te voet naar de markt in Aarschot. Met twee droegen we een
grote korf met eieren en boter. En daar verkochten we die. Zelf smeerden we geen boter maar vet op
onze boterham. Ook de schoon stukken van de varkens die we thuis slachtten, verkochten we in de
stad. De kalveren die we hadden vetgemest verkochten we aan beestenkoopman Verdonck. Die
leverde het vlees in de stad.
De steenweg waarlangs we woonden was nog vrij smal en aangelegd met kasseien. Langs één kant
ervan was een fietspad en langs de andere kant een spoor voor de paarden. Er woonden enkele
boeren zoals de Witte Tamboer (Pauwels), Sus Bruyninckx, Jakke Buirecht (Vanderborght), Jan
Maan (Meynckens). Zelf hadden we geen paard. Om er eentje te kunnen gebruiken gingen we dan bij
die boer mee patatten uitdoen.
Reeds als jonge gast van 14 jaar kon ik als de beste met de zeis koren pikken. Heel wat volwassenen
moesten voor mij onderdoen. Vanaf mijn 12 jaar ben ik al tijdens de vakantie mee naar de Walen
getrokken voor de dorsmolen. Moeder gaf me dan een groot brood mee, wat vet en een dikke saucis.
Voor een volle week bleven we van huis. s Zondags werden we uitbetaald en dan kon ik thuis mijn
pree afgeven.
Voor spelen was er weinig tijd. Ik heb wel mee voetbal gespeeld en zelfs in de eerste ploeg. Toen we
na ons communie naar het lof moesten gaan, kropen we met de voetballers bij de koster op het
hoogzaal waar niemand ons zag. De bekers die we wonnen met de voetbal stonden bij hem uitgestald.
We voetbalden op klompen met een ronde voorkant. Lowieskes op de Hei maakte die voor ons. (
Lowieskes =Verreycken).
Het vieren van feestdagen was nog niet zoals nu. Als kind kregen we b.v. met Pasen een klontje suiker,
want De klokken van Rome bestonden nog niet. Die zijn pas later gekomen. En met kerstmis hadden
we nog geen kerststal of kerstboom met pakjes. Enkele keren zijn we te voet naar Scherpenheuvel
gegaan en ook een keer naar de paardenprocessie in Hakendover. Op paasmaandag liepen daar de
paarden door het jonge graan. Frans Sempels, die ging er jaarlijks naartoe!
Als kind heb ik me eens goed voorzien van eieren. Bij Waar Gets (Edward Geerts) in de Roos liepen
de kippen los rond op zijn boerderij. In de haag heb ik daar een verborgen nest gemaakt met een
kalkei. En dagelijks had ik toen eieren die ik ter plaatse uitslurpte.
Rapen en poten vonden we wel onderweg naar school. We trokken ze uit, wasten ze in het water van
de gracht, en aten ze ter plekke op. Armoe was toen immers troef.
Aan voorlichting werd er nooit gedaan. Wij ontdekten alles op een vrij natuurlijke manier door er met
oudere jongens over te praten. Jongens en meisjes sliepen apart maar wel met drie in één bed. Toen
Warre van de groene achter ons Anne aan zat, die vijf jaar ouder was dan ik, kwam hij eens kloppen
op het dakvenstertje van de slaapkamer. Ik heb toen dat venster opengetrokken en de inhoud van de
pispot over zijn hoofd uitgekapt. Ook de jongens van Jan Maan zijn thuis voor mijn zussen
langsgekomen.
Naar de danstent zijn wij nooit geweest. Daar hadden we geen geld voor. Er stonden er gewoonlijk
zelfs twee als t kermis was. Aan halven dans kwam er iemand rond om van de jongen een solleke of
vijf cent te vragen.
De pastoor noemde de tent een duivelskot. Thuis heb ik hem nooit gezien. Hij kwam soms langs in de
school. Dan moesten we samen recht staan en hem groeten met dag meneer pastoor. Als we hem op
straat tegenkwamen moesten we ons klak afdoen en hem beleefd groeten. Ik denk dat we op school
om de veertien dagen moesten gaan biechten om onze deugnieterij te vertellen. Als penitentie kregen
we dan drie weesgegroetjes te bidden.
Er waren er veel die in heksen en spoken geloofden. Maar zelf heb ik er niet in geloofd. Men beweerde
zelfs dat ze soms op iemands rug kropen. Lie van Lowie van Fluppes, die toen al een oude weduwe
was, zag er graatmager uit en liep wat krom gebogen. Ze had een scherp gezicht en een lange neus. Als
kinderen haar zagen aankomen, zeiden ze De heks is daar. Maar bij ons moe kwam ze wekelijks langs
en ze werd er goed onthaald..